Filterkoffie.
(fragment eigen aantekeningen)
Tegen 1 uur word ik wakker van een geluid door de babyfoon. Ik ben niet echt wakker. Het geluid klinkt heel ver weg.
Ik verbeeld me dat Evelien, die bij Tobias is, koffie zet met gebruik van een filter. Da’s natuurlijk niet nodig, want we hebben een koffieapparaat die dat automatisch doet. Maar ik moest van ver komen.
Ik doezel weer in. Niet lang daarna word ik weer wakker van het geluid wat door de babyfoon komt. Zal Evelien koffie zetten op de old school manier? Het gepruttel van de koffie is toch duidelijk hoorbaar.
Dan schiet ik rechtop in bed. En luister. Ik moet me goed concentreren, maar het is geen koffie. Het klinkt als een zware ademhaling.
Ik zet de babyfoon uit. En ga naar beneden.
Het is Tobias. Slijm wat ter hoogte van de borstkas op en neer gaat. Hij heeft de kracht niet meer om het slijm weg te krijgen.
Tobias is er bijna. Ik schrik niet. Hij straalt rust uit. En ik weet dat het genoeg voor hem is geweest.
“Zal ik Lisethe bellen?” zeg ik.
“Ja doe maar…” zegt Evelien. En dus bel ik het nummer.
Ze hoort dat Tobias filterkoffie zet.
“Dit is het laatste.” zegt ze.
Das voldoende. We hangen op.
Ik loop naar Tobias. Hij zweet. Het lichaam werkt keihard om te redden wat er te redden valt. Zo heb ik zijn lichaam nog nooit zien werken. Zijn hart pompt, zijn longen pakken de lucht op. Het kan ook niet anders. Het is gemaakt om nog heel lang mee te kunnen.
Maar de tumor zet hem langzaam uit.
Alles voltrekt zich in een bepaalde kalmte. In rust. De zon komt op. Er schijnt een mooi ochtend licht door de gordijnen.
Noovie slaapt nog. Boven is alles stil. Wij zijn heel bewust bij Tobias. Alsof Evelien en ik op een houten steiger van een groot meer liggen. Op onze buik. Terwijl we beiden de boot nog vasthouden, voorzien we Tobias van lieve woorden.
De nevel.
We laten de boot los.
Hij blijft nog even liggen.
Op dat moment komt Pip door het kattenluikje. “Mwroa.” En hij kroelt tegen mijn been. Wat hij wil is eten. Het is vijf voor half tien. Iedereen is van slag en meneertje koekepeertje wil eten.
“Weet je wat? Je krijgt een lekker zakje vlees.” zeg ik.
“Mwroa.” zegt ie.
Op het aanrecht in de keuken vul ik zijn bakje. Hij kan niet wachten om aan te vallen. “Nou nou niet zo schrokkig, vanochtend heb je ook al eten gehad” zeg ik nog.
Met de verpakking in de hand loop ik naar buiten want ik gooi het gelijk in de container.
“Snel, snel” hoor ik Evelien zeggen.
Het is voor mij bedoeld. Ik sprint terug naar het bed.
Heel langzaam en diep ademt hij. Z’n borstkas omhoog. Z’n borstkas omlaag. Z’n borstkas omhoog. Z’n borstkas omlaag. Hij schokt heel even. En blaast vervolgens alle lucht uit.
De boot is het meer op. De nevel in.
We laten los.
Op een briefje schrijf ik de tijd één, nul, twee, acht.
We huilen.
Troosten elkaar.
Ik haal Noovie uit bed. En vertel haar dat Tobias is overleden. Ze huilt. We gaan naar beneden. Aan het bed houden we zijn rechterhand vast. Tobias verandert van kleur. Zijn hand is wit.
En zo zitten we een tijdje.
Stil.
Tranen.
We doen niks.
|